Overdracht van niet-volgestorte aandelen: kan de overdrager nog worden aangesproken tot volstorting?

Aandelen die bij uitgifte niet volledig werden volgestort, kunnen vanzelfsprekend het voorwerp uitmaken van een overdracht. Blijft de overdrager gehouden tot de volstortingsplicht of rust de volstortingsplicht voortaan op de overnemer van de aandelen?

Onder het (oude) Wetboek van Vennootschappen is er in dit verband voor de NV een (complexe) regeling uitgewerkt. In dat geval kunnen zowel overdrager als overnemer ten belope van het niet-volgestorte bedrag worden aangesproken voor de betaling van de vennootschapsschulden ontstaan vóór de tegenstelbaarheid van de overdracht (d.w.z. vóór de inschrijving in het aandelenregister ingeval de aanspraak wordt geformuleerd door de vennootschap resp. vóór de bekendmaking van de lijst van aandeelhouders die niet hebben volgestort ingeval de aanspraak wordt geformuleerd door derden), waarbij de overdrager desgevallend verhaal kan nemen op de overnemer of latere overnemer(s). Voor nieuwe schulden zal slechts de overnemer kunnen worden aangesproken ten belope van de volstortingsplicht. Een wettelijke regeling voor de BVBA ontbreekt onder het (oude) Wetboek van Vennootschappen. Volgens het meerderheidsstandpunt in de rechtspraak en rechtsleer geldt in dat geval principieel dat de overnemer (en niet de overdrager) gehouden zal zijn tot volstorting vanaf de tegenwerpelijkheid van de overdracht (inschrijving in het aandelenregister), en dit zowel ten aanzien van de vennootschap als ten aanzien van derden.

Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) maakt een einde aan genoemd onderscheid tussen de beide rechtsvormen. De wetgever geeft nu ook een duidelijk en eenvoudig toepasbaar antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de volstorting.

Zowel in een NV als in een BV die onderworpen zijn aan het WVV (vanaf 1 januari 2020, of eerder, in geval van “opt-in”), geldt een hoofdelijke gehoudenheid van overdrager én overnemer voor de volstortingsplicht gekoppeld aan de overgedragen aandelen. Zowel de vennootschap als derden (met inbegrip derhalve van bv. de curator, de vereffenaar of een derde schuldeiser via de zgn. zijdelingse vordering) kunnen zich op de hoofdelijkheid beroepen. De hoofdelijke gehoudenheid tot de (volledige) volstorting geldt ongeacht of er sprake is van schulden die dateren van vóór dan wel van ná het tijdstip van tegenwerpelijkheid van de overdracht (anders dan onder het oude Wetboek van Vennootschappen).

De hoofdelijke gehoudenheid speelt in hoofde van eender wie op een gegeven ogenblik de niet-volgestorte aandelen aanhield (dus voor élke opvolgende overdrager en overnemer). De vennootschap en derden hebben derhalve de vrijheid om ofwel enige voormalige houder van de niet-volgestorte aandelen aan te spreken voor het volledige niet-volgestorte bedrag ofwel degene die op het gegeven ogenblik de betrokken aandelen houdt (het hoeft geen betoog dat daar zal worden gezocht naar de meest solvabele onder hen). Slechts na verloop van 5 jaar treedt de verjaringstermijn in, dat wil zeggen dat een overdrager van niet-volgestorte aandelen tot 5 jaar na de (tegenstelbaarheid van de) overdracht kan worden aangesproken in volstorting.

Wie wordt aangesproken maar op dat ogenblik niet langer de houder is van de aandelen waarvoor volstorting wordt gevraagd, kan verhaal nemen op diegene die de aandelen van hem heeft overgenomen (tenzij uitdrukkelijk anders was overeengekomen, bv. in de overeenkomst tot aandelenoverdracht), maar ook op elk van de opvolgende overnemers indien de aandelen ondertussen reeds zouden zijn doorverkocht. Het spreekt voor zich dat de aangesproken overdrager in die omstandigheden het risico draagt van de onvindbaarheid of insolvabiliteit van de overnemer(s). Een overdrager die dit risico wil vermijden, doet er dus best aan om over te gaan tot volstorting van aandelen alvorens deze over te dragen (met desgevallend een verhoging van de aandelenprijs als gevolg).

Kim Van Herck, intui advocaten

kim.vanherck@intui.be

www.intui.be