De omvang van de gehoudenheid van een verkoper van niet-volgestorte aandelen tot volstorting

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) voorziet in artikel 5:66 (BV) en 7:77 (NV) in de hoofdelijke gehoudenheid tot volstorting van zowel de overdrager als de overnemer van niet-volgestorte aandelen. Deze wettelijke bepaling is van dwingend recht en laat niet toe dat partijen contractueel anders bepalen. De overdrager is pas bevrijd van deze hoofdelijke aansprakelijkheid nadat er vijf jaren zijn verstreken na de (tegenstelbaarheid van de) overdracht. Wordt de overdrager aangesproken, heeft hij wel een regresvordering op de overnemer (tenzij contractueel anders was bedongen). De gehoudenheid geldt voor het bedrag waarvoor de aandelen niet werden volgestort, ongeacht het tijdstip waarop de schulden van de vennootschap ontstonden.

De regeling van het WVV geldt evenwel enkel voor overdrachten die plaatsvonden ná de inwerkingtreding van het WVV (1 januari 2020, of 1 mei 2019 voor vennootschappen opgericht na die datum of bestaande vennootschappen die uitdrukkelijk kozen voor een vroegere inwerkingtreding). Gebeurde de overdracht vóór de inwerkingtreding van het WVV, zal de gehoudenheid van de overdrager beoordeeld dienen te worden volgens het oude Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.) (bv. ook in geval van faillissement ná de inwerkingtreding).

Onder het (oude) W.Venn. strekt de volstortingsplicht van de overdrager van niet-volgestorte aandelen zich enkel uit tot de schulden die bestaan op het moment waarop de overdracht van aandelen tegenstelbaar is, maar niet ten belope van de schulden die nadien ontstaan. Ook hier heeft de overdrager een regresvordering op de overnemer (tenzij contractueel anders was bedongen).

Voor de NV bestond er een uitdrukkelijke wettelijke bepaling in deze zin (artikel 507 (oud) W.Venn.). Voor de BVBA was er – bij gebreke aan een wettelijke bepaling – heel wat discussie in de rechtspraak en rechtsleer omtrent de omvang van de gehoudenheid van de overdrager van niet-volgestorte aandelen.[1] Deze discussie werd in voormelde zin beslecht door het Hof van Cassatie door zijn arrest van 9 oktober 2020[2], nogmaals bevestigd in een arrest van 2 september 2022[3]. Het Hof van Cassatie ging toen in tegen het dan geldende meerderheidsstandpunt dat besloot tot de volledige bevrijding van de overdrager van niet-volgestorte aandelen in de BVBA.

De gehoudenheid tot volstorting afhankelijk maken van het ogenblik waarop de schulden van een vennootschap zijn ontstaan, is niet steeds logisch. In geval van faillissement komt de volstorting terecht in de failliete boedel. De regels van samenloop zijn dan van toepassing. Hierdoor zal de volstorting van de aandelen niet steeds worden benut om uitsluitend schulden ontstaan vóór de tegenstelbaarheid van de overdracht van de aandelen te voldoen.[4]

Anneleen Steeno, intui advocaat

anneleen.steeno@intui.be

[1] A. STEENO, “Overdracht van niet-volgestorte aandelen in de BVBA: het Hof van Cassatie bevestigt zijn arrest van 9 oktober 2020 en de keuze voor partiële gehoudenheid van de overdrager” (noot onder Cass. 2 september 2022), TRV-RPS 2023, 176-177; A. STEENO, “Overdracht van niet-volgestorte aandelen in de BVBA: het bochtenwerk van het Hof van Cassatie” (noot onder Cass. 9 oktober 2020), TRV-RPS 2021, 952-956.

[2] Cass. 9 oktober 2020, AR C.17.0601.N.

[3] Cass. 2 september 2022, AR C.22.0002.N.

[4] Zie voor verdere toelichting randnummer 8 in A. STEENO, “Overdracht van niet-volgestorte aandelen in de BVBA: het bochtenwerk van het Hof van Cassatie” (noot onder Cass. 9 oktober 2020), TRV-RPS 2021, 952-956.