Het gewijzigd huwelijksvermogensrecht : implicaties voor een echtgen(o)ot(e) die professioneel actief is via een vennootschap
Gemeenschappelijke aandelen waarvan de lidmaatschapsrechten toch eigen zijn
Bij echtgenoten die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel met gemeenschap van aanwinsten vallen de beroepsinkomsten van de echtgenoten in het gemeenschappelijk vermogen. Hierbij kan elk van de echtgenoten op professioneel gebied autonoom functioneren en keuzes maken, zonder inmenging van de andere echtgeno(o)t(e).
Bij de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in 2018 werd met het oog op de versterking van die professionele autonomie de oude regeling van artikel 1401,5° BW m.b.t. de lidmaatschapsrechten van gemeenschappelijke aandelen verduidelijkt en verder uitgewerkt. Thans zijn de lidmaatschaprechten verbonden aan vennootschapsaandelen die met gemeenschappelijke gelden zijn verworven en die op naam van één van de echtgenoten ingeschreven zijn, eigen. De lidmaatschapsrechten omvatten ook het recht om als eigenaar van deze aandelen te handelen. De vermogenswaarde van deze aandelen valt echter wel in het gemeenschappelijk vermogen (artikel 1405, §1, 5° BW). Deze regeling geldt enkel voor aandelen die minstens voor de helft met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen (voorwaarde 1). Zo niet is ook de vermogenswaarde van de aandelen eigen. Verder dienen de aandelen op naam van slechts één van de echtgenoten te zijn ingeschreven (voorwaarde 2). Aandelen die minstens voor de helft met gemeenschappelijke gelden zijn verworven, maar op naam van de beide echtgenoten staan, zullen integraal (zowel de lidmaatschaps- als de vermogensrechten) toebehoren tot het gemeenschappelijk vermogen. Tot slot preciseert artikel 1405, §1, 5° BW dat deze regeling geldt voor zover het gaat om aandelen van vennootschappen waarin ofwel wettelijke, statutaire of conventionele overdrachtsbeperkingen aanwezig zijn (hetgeen erop duidt dat de persoon van de aandeelhouder belangrijk is) ofwel de echtgeno(o)t(e) op wiens naam de aandelen staan (en enkel die echtgeno(o)t(e)) professioneel actief is als zaakvoerder of beheerder (er wordt vereist dat hij/zij betrokken is bij de leiding en het bestuur van de vennootschap) (voorwaarde 3).
Indien aan deze drie toepassingsvoorwaarden is voldaan, zijn dus de lidmaatschapsrechten van deze aandelen eigen en de vermogenswaarde gemeenschappelijk. Bij de ontbinding van het huwelijksstelsel zal de vermogenswaarde van de aandelen in de te verdelen massa worden opgenomen met dien verstande dat sinds de hervorming van het huwelijksvermogensrecht de waarde begroot wordt op het tijdstip van de ontbinding en niet langer op het moment van de verdeling (artikel 1430, § 2 BW). Deze correctie was noodzakelijk om onbillijke situaties, zoals de waardestijging door inspanningen van de werkende echtgeno(o)t(e) ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen tussen het tijdstip van de ontbinding en de verdeling, maar ook van de waardedaling door toedoen van de werkende echtgeno(o)t(e) ten nadele van het gemeenschappelijk vermogen, te vermijden.
Vergoedingsregeling voor het gemeenschappelijk vermogen
Wanneer een echtgeno(o)t(e) zijn/haar beroepsactiviteiten uitoefent in een vennootschap waarvan de aandelen hem/haar volgens het huwelijksvermogensrecht eigen zijn, kunnen er eveneens onbillijke situaties ontstaan. In het wettelijk stelsel zijn aandelen volledig eigen aan een echtgeno(o)t(e) indien hij/zij deze reeds heeft verworven vóór het huwelijk of indien hij/zij deze tijdens het huwelijk verkrijgt door een erfenis of een gift of met eigen gelden. Wanneer een echtgeno(o)t(e) professioneel werkzaam is in een ‘eigen’ vennootschap en zichzelf maar een karig loon of weinig dividenden/tantièmes uitkeert (wetende dat hij/zij hiervoor onrechtstreeks toch gecompenseerd wordt via de meerwaarde op zijn/haar eigen aandelen) en de inkomsten in zijn/haar vennootschap dus reserveert in plaats van deze privé uit te keren, wordt het gemeenschappelijk vermogen hierdoor benadeeld. Onder het wettelijk stelsel komen de beroepsinkomsten, zoals hierboven aangegeven, immers normaal toe aan de gemeenschap, maar in dit geval wordt dit verhinderd omdat deze inkomsten in de vennootschap worden “opgepot”. In het verleden heeft de rechtsleer al kritiek geuit op dergelijke onjuiste allocatie van beroepsinkomsten ten nadele van het gemeenschappelijk vermogen. In het kader van de recente hervorming van het huwelijksvermogensrecht is de wetgever door het invoeren van een nieuwe vergoedingsregeling hieraan tegemoet gekomen.
Ingevolge het nieuwe artikel 1432 BW is de echtgeno(o)t(e) die zijn/haar beroep uitoefent binnen een vennootschap waarvan de aandelen hem/haar eigen zijn, aan het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd voor de nettoberoepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend.
Deze wetswijziging leidt er niet toe dat de waardevermeerdering van de eigen aandelen aan de gemeenschap toekomt. Wel volgt uit de wetswijziging dat de echtgeno(o)t(e) die beroepsactief is via een ‘eigen’ vennootschap mogelijk een compensatie verschuldigd zal zijn aan het gemeenschappelijk vermogen voor de niet-geïnde inkomsten. De echtgeno(o)t(e) die bij de ontbinding van het huwelijk de vergoeding vordert, zal moeten aantonen dat het gemeenschappelijk vermogen meer beroepsinkomsten zou hebben ontvangen indien de echtgeno(o)t(e) zijn/haar beroep niet in de vennootschap had uitgeoefend.
Het lijkt ons dat een echtgeno(o)t(e) de vergoedingsaanspraak van de andere echtgeno(o)t(e) kan betwisten, o.m. door aan te tonen dat hij/zij binnen de vennootschap geen beslissingsbevoegdheid had over het al dan niet uitkeren van de inkomsten of dat de beslissing om deze inkomsten niet (volledig) uit te keren, gebaseerd is op economisch verantwoorde motieven (bv. de opbouw van reserves was noodzakelijk om investeringen te doen of de vennootschap had de draagkracht niet om een hoger loon uit te betalen).
Inwerkingtreding
De hierboven besproken wetswijzigingen gelden onverkort voor iedereen die vanaf 1 september 2018 is gehuwd.
Voor echtgenoten die al gehuwd waren op 1 september 2018, geldt het gewijzigd huwelijksvermogensrecht in principe ook vanaf 1 september 2018, mits een aantal uitzonderingen. Zo zijn de nieuwe regels betreffende de lidmaatschapsrechten en de vermogenswaarde van de gemeenschappelijke aandelen en het nieuwe tijdstip van waardering bij ontbinding van het huwelijk (nieuwe artikelen 1401, 1405 en 1430 BW) enkel van toepassing op aandelen die verkregen zijn ná 1 september 2018.
De vraag stelt zich of de vergoedingsregeling ook van toepassing is op beroepsinkomsten die gereserveerd werden vóór 1 september 2018. O.i. dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Ook op het vlak van de fiscale behandeling rijzen er vragen: onder welk fiscaal belastingregime valt de ontvangen vergoeding? In de praktijk zal de nieuwe vergoedingsregeling alleszins nog stof tot discussie opleveren.
Naomi Glibert, intui advocaten
Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.