Niet-concurrentiebedingen in overnameovereenkomsten: een noodzaak?

Ondernemingen kunnen worden overgedragen via een asset deal of via een share deal. Een vaak voorkomende bekommernis van de koper bij dergelijke overname is dat hij – minstens gedurende een overgangsperiode – ongestoord de kans wenst te krijgen om het cliënteel aan zich te binden, zonder daarbij gehinderd te worden door een overlater die (onmiddellijk) na de overname zijn overgedragen activiteiten hervat en een concurrerende onderneming uit de grond stampt. De vraag rijst of de koper van een onderneming op basis van het gemeen kooprecht voldoende wordt beschermd tegen dergelijke handelingen dan wel of het inlassen van een conventionele niet-concurrentieregeling in de overnameovereenkomst noodzakelijk is om deze doelstelling te bewerkstelligen.

Ter zake is het hoger vermelde onderscheid tussen een share deal (i.e. een verkoop van aandelen) en een asset deal (i.e. een verkoop van de handelszaak) van wezenlijk belang. Hoewel beide transactiestructuren dezelfde economische finaliteit hebben (nl. het verwerven van controle over de onderneming), verschillen zij op fundamentele wijze vanuit juridisch oogpunt. Het voorwerp van een share deal zijn de aandelen (en niet het onderliggende vennootschapsvermogen) terwijl het voorwerp van een asset deal de handelszaak an sich betreft. De gemeenrechtelijke beschermingsregels ten voordele van de koper gelden als zodanig enkel met betrekking tot het eigenlijke juridische voorwerp van de overnameovereenkomst (de aandelen c.q. de handelszaak). Naar luid van de desbetreffende artikelen uit het Burgerlijk Wetboek is de verkoper gehouden tot (i) conforme levering van de verkochte zaak, (ii) het verschaffen van het ongestoorde bezit aan de koper, (iii) vrijwaring voor uitwinning voor eigen daad en (iv) vrijwaring voor verborgen gebreken.

Van oudsher wordt aangenomen dat de verkoper van een handelszaak (waarvan het cliënteel een belangrijk bestanddeel uitmaakt) op grond van de vrijwaringsplicht voor uitwinning gehouden is tot een impliciete niet-concurrentieverplichting. De overdracht van de handelszaak houdt derhalve van rechtswege een verzaking in aan elke professionele activiteit die verbonden is aan de overgedragen handelszaak.

De zaken liggen anders bij een aandelenoverdracht. Aangezien het juridische voorwerp van de overeenkomst ‘de aandelen’ is, strekt de gemeenrechtelijke bescherming volgens de heersende rechtsleer en rechtspraak zich niet uit tot het onderliggende vennootschapsvermogen. Om die reden hebben bepaalde auteurs getracht om de verkoper van een controleparticipatie alsnog een concurrentieverbod op te leggen, gesteund op (i) de goede trouw die bij de uitvoering van iedere overeenkomst in acht moet worden genomen, (ii) de werkelijke wil van de partijen of (iii) de rechtmatige verwachtingen van de koper. Deze benadering vindt (vooralsnog) echter geen navolging in de rechtspraak.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de koper van aandelen, bij gebreke aan een bevredigende wettelijke bescherming, een concurrentieverbod voor de verkoper expliciet en welomschreven dient in te lassen in de overnameovereenkomst. Hoewel de koper van een handelszaak op basis van het gemeen recht over een zekere bescherming tegen het ontwikkelen van concurrerende activiteiten door de verkoper beschikt, kan het ook voor hem in bepaalde omstandigheden toch nog aangewezen zijn om één en ander conventioneel te regelen. Partijen kunnen bijvoorbeeld het impliciet concurrentieverbod concretiseren in de overnameovereenkomst of stipuleren dat ook bepaalde derden die verbonden zijn met de verkoper en/of de handelszaak gebonden zijn door een niet-concurrentieplicht.

Matthias Jans, intui advocaten

matthias.jans@intui.be

www.intui.be